Hoezo goedkoper..?
Je hoort vaak dat digitaal fotograferen goedkoper is dan analoog. Zeker, de ‘stuksprijs’ van iedere druk op de ontspanknop (de zogenaamde ‘variabele kosten’) is tot praktisch nul gedaald. Op een geheugenkaartje van een paar tientjes passen immers honderden, zo niet duizenden foto’s. En als het kaartje vol is, wis je die foto’s en begin je overnieuw. Het opladen van een accu kost je evenmin de kop. In het filmtijdperk was je alleen al aan filmkosten en ontwikkelen een paar dubbeltjes per gemaakte opname kwijt. En daar kwamen dan nog de afdrukken bij negatieffilm en de batterijkosten bij.
Nu is het wel zo dat je analoge camera makkelijk tien jaar meeging als je er een beetje voorzichtig mee omsprong. Je digitale is na een jaar of drie al een ‘oudje’: meestal niet omdat-ie op is, maar omdat hij door de snelle technische vooruitgang alweer achterhaald is. Bij een semiprofessionele spiegelreflex heb je het toch al gauw over een kleine duizend euro, en de inruilwaarde is bijna niks. In dit concrete geval wil dat zeggen dat je zo’n 300 euro per jaar afschrijft. Bij professionele camera’s gaat het om nog veel grotere bedragen.
Die 300 euro komt natuurlijk boven op de variabele kosten. Dus zeg dat je drieduizend foto’s per jaar maakt, dan kosten die omgerekend 10 eurocent aan afschrijving. Voor fotografische veelvraten en fotografen die met hun foto’s geld (bij-) verdienen, maakt dit niet zoveel uit. Integendeel: hoe meer foto’s je maakt, hoe goedkoper het verhoudingsgewijs wordt. Maar als je jaarlijks slechts een paar honderd foto’s schiet, wordt het een dure grap indien je wilt bijblijven – al doen camerafabrikanten momenteel betere zaken dan ooit.