Voor de meesten van ons staat de vakantie weer voor de deur, en een extra geheugenkaartje kan dan heel handig zijn (ook als lastminute-vaderdagcadeau, trouwens). 
Geheugenkaartjes behoren tot de snelst verouderende fotoapparatuur. Fysiek kan zogenaamd flashgeheugen wel tien jaar mee (afhankelijk van hoe intensief het gebruikt wordt), maar kaartjes worden steeds groter (qua opslagcapaciteit), sneller en verhoudingsgewijs goedkoper.
Dit laatste betekent dat je voor het nieuwste, grootste en snelste kaartje de hoofdprijs betaalt – tot er weer een opvolger op de markt komt. Ik geef een voorbeeld: voor een supersnel 64 GB kaartje van een bekend merk betaal je 139 euro. Voor de 32 GB versie slechts 69 euro, en als je de nét iets minder snelle vorige versie kiest 49 euro. Zeker als je niet de allernieuwste camera (met een superhoge burstrate en 4K-video) hebt, kan het lonend zijn om een wat minder geavanceerde kaart te kopen. Ook de goedkopere kaarten in het assortiment van een fabrikant zijn steeds sneller geworden: zo is de huidige SanDisk Ultra even snel als de Extreme van een paar jaar terug. Er bestaat bij oudere cameramodellen zelfs de kans dat je toestel niet met de grootste en snelste kaarten overweg kan.
Daarnaast is het sowieso slim om niet alles letterlijk ‘op één kaart te zetten’. Reden: als die kaart het begeeft of op enigerlei wijze verloren gaat, ben je ál je vakantiefoto’s in één klap kwijt. Tenzij je op locatie een back-up hebt gemaakt, maar dat betekent ook tegenwoordig nog vaak: laptop mee. Koop tot slot altijd kaarten van een vertrouwd merk: een echte SanDisk of Lexar, om de meest bekende maar te noemen, is niet zo veel duurder dan het huismerk van de prijsknaller.
Lees ook:SanDisk lanceert snelste microSD-kaart
Lees ook:Mag het een Gb meer zijn?
Lees ook:Geheugenkaart van 256 GB
Lees ook:MicroSDXC-kaart met macrocapaciteit
Lees ook:Een euro per gigabyte